aanpak jeugdcriminaliteit in een gemeente 

Plan van aanpak jeugdcriminaliteit in een gemeente

Acker, J.C.A. van (2010). Jeugdzorg en reclassering: harde kern jongeren en Marokkaanse relschoppers. Antwerpen: www.ministrando.org (INFO en BESTELLEN2de herziene druk, januari 2013 (met nieuwe casussen en evaluatie-onderzoek)

Uitgangspunten

1. Vijf procent van de jonge criminelen is verantwoordelijk voor meer dan zestig procent van alle door minderjarigen gepleegde misdrijven. Bij deze vijf procent zitten ook de meest gewelddadige delinquenten die aan het begin staan van een criminele carrière tot ver in de volwassenheid.

2. Een jeugdbeleid dat prioriteit geeft aan deze vijf procent zal op korte termijn het aantal misdrijven gevoelig doen verminderen en een positief effect hebben op het veiligheidsgevoel van de burgers.

3. Het gaat niet om een softe versus een harde aanpak. De rechter bepaalt de straf volgens het wetboek van strafrecht. Zolang een crimineel in de gevangenis verblijft kan hij geen nieuwe misdrijven plegen. Detentie is in die zin heel effectief voor veelplegers. Maar na de detentie recidiveert 66 procent binnen de twee jaar en 90 procent binnen de vijf jaar. Om recidive te voorkomen is naast de harde aanpak een pedagogische aanpak noodzakelijk.

4. Er zijn twee belangrijke buffers tegen recidive: (a) het volgen van een opleiding of het hebben van werk en (b) bindingen met mensen die sociaal aangepast gedrag bevorderen. 

Behandeling is daarom geen vaag gedoe, maar gewoon de jongere terug op school krijgen, concrete hulp bieden om goede schoolresultaten te behalen, de jongere helpen aan een bijbaantje, aanleren van sociale vaardigheden en het leren beheersen van impulsiviteit. Daarnaast zoeken we samenwerking met mensen uit de eigen omgeving van de jongere die toezicht willen uitoefenen en zich voor hem verantwoordelijk voelen. Wat allochtone jongeren betreft is het van groot belang dat de hulpverlening samenwerking zoekt met rolmodellen in de eigen gemeenschap.

5. Het hier beschreven plan van aanpak is bedoeld voor jongeren bij wie eerdere preventieve maatregelen geen effect hebben gehad. In het beleid moet uiteraard veel aandacht uitgaan naar preventie om uitval op school te voorkomen en door opvoedingsondersteuning te bieden aan de ouders. Het hier beschreven plan van aanpak is bedoeld voor diegenen bij wie preventie niet heeft geholpen of voor jongeren die niet werden bereikt door preventiewerkers.

Strategie

Die vijf procent die de harde kern van de jeugdige delinquenten vormt zijn goed bekend bij de politie en bij de scholen. In een eerste fase (twee maanden) moet een inventaris gemaakt worden van die harde kern. We gaan er nu even van uit dat in een gemeente 200 jongeren tot de harde kern behoren.

Een Pilot Project zal gedurende drie jaar prioriteit geven aan deze groep. 

Om kosten te besparen worden een aantal jeugdhulpverleners uit de bestaande voorzieningen voor drie jaar gedetacheerd bij een Pilot Project. Ze worden verdeeld over de scholen waar de jongeren van de harde kern zijn ingeschreven. Na de detachering keren ze terug naar hun organisaties die het beleid verder zetten.

Het team krijgt eerst en vooral een training in een behandelingsmethodiek die positief werd geëvalueerd in gelijkaardige projecten. Na de training komen ze wekelijks bijeen voor de supervisie. Ze krijgen ook individuele supervisie van de projectleider en zijn adjunct.

Ze werken dus vanuit de school. Zij adviseren de leerkrachten bij de aanpak van deze jongeren. Ze geven zo nodig bijlessen. Ze leggen contacten met de ouders en werken samen met leerplichtzaken. Ze geven individuele trainingen aan de jongeren (agressiebeheersingstrainingen, sociaal vaardigheidstrainingen, e.d.). Ze hebben elk vijf jongeren in begeleiding. Ze kunnen per jongere en gezin vijf tot zes uur per week besteden.

De behandelingen duren gemiddeld negen maanden. Daarna kan een nieuwe lichting recidiverende jonge criminelen in behandeling worden genomen.

Om te vermijden dat steeds nieuwe lichtingen jonge criminelen erbij komen, wordt gestreefd om binnen de buurten zogenaamde ‘netwerken van solidariteit’ te creëren. Deze netwerken bestaan uit mensen in de buurt die op vrijwillige basis iets extra willen doen voor de behandelde jongeren. Dit kunnen familieleden zijn, buren, gepensioneerde leerkrachten en vaklui, sportcoaches, werkgevers, enzovoort. Voor Marokkaanse en Antilliaanse overlastgevende jongeren is een netwerk van solidariteit hèt antwoord om duurzame resultaten te behalen, op voorwaarde dat deze netwerken binnen de eigen gemeenschap worden opgebouwd.

De jeugdhulpverleners zoeken deze mensen op om met hen samen te werken. Het netwerk krijgt ook de nodige ondersteuning. In de buurten waar de jonge criminelen voornamelijk vandaan komen, ontstaan overal netwerken van solidariteit die zich ook voor de volgende generatie risico-jongeren zullen inzetten. Op die manier neemt de informele sociale controle het van de formele sociale controle over, wat het meest effectief is.

De jeugdhulpverleners hebben elk een stagiaire (van hogescholen of universiteit) die hen assisteert bij de behandelingen. Een stagiaire kan zeer nuttig werk verrichten zoals het maken van de gespreks- en observatieverslagen, bijlessen geven, samen met de hulpverlener de trainingen verzorgen, ...

Behandelingsmethodiek in het kort

De basishouding van de hulpverlener is cruciaal: een positieve grondhouding, gericht op de talenten en goede eigenschappen van de jongere en zijn ouders. Onvoorwaardelijk inzet, steeds willen herbeginnen en nooit opgeven.

De hulp is concreet: hulp bij inhalen leerachterstanden, hulp bij huiswerk en voorbereiding ondervragingen, adviezen aan ouders en hen hierbij ondersteunen door regelmatige huisbezoeken, bemiddelen om een bijbaantje te vinden, bij conflicten direct in actie komen om te bemiddelen, trainingen op maat van de jongere door bijvoorbeeld hem te leren zijn impulsiviteit te beheersen, samen met de jongere zoeken naar een passende vrijetijdsbesteding en desnoods zelf iets organiseren in samenwerking met collega’s of mensen van het netwerk. Actief zoeken in de buurt naar mensen of organisaties en verenigingen die iets voor deze jongeren kunnen betekenen.

De behandeling wordt continu geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

Handleiding voor de jeugdhulpverleners:

Van Acker, J. (2013). Jeugdzorg en reclassering: Harde kern jongeren en Marokkaanse relschoppers. Ministrando (2de herziene druk).

Beoogde resultaten

Het hier voorgestelde plan van aanpak is reeds eerder met succes toegepast in Nederlandse projecten. In Arnhem (1996-2001) bijvoorbeeld werd bij een eerste groep van 16 recidiverende jongeren het effect van de behandeling op de langere termijn gemeten. Deze groep pleegde gedurende de zes maanden voorafgaand aan de behandeling samen 30 delicten, waaronder 8 geweldsdelicten (het gaat hier om delicten waarvoor ze gearresteerd worden; dit is 15 procent van het werkelijke aantal). Eén jaar na het beëindigen van de behandeling werd opnieuw een periode van zes maanden onderzocht en toen hadden ze samen 6 delicten gepleegd en geen enkel geweldsdelict.

In Roermond (2011-2012) werd bij 18 jongeren van de harde kern de behandeling afgerond. In de loop van de behandeling gingen 8 terug naar school, 4 behaalden ondertussen hun  diploma en 9 hebben werk gevonden of een bijbaantje. Op 21 aangemelde jongeren hebben er 11 geen delicten meer gepleegd in de loop van de behandeling en bij 7 is er sprake van een sterke afname of zij hebben slechts kleine misdrijven gepleegd. Dit betekent dat bij 85 procent de criminele carrière is stopgezet. 

In Amsterdam loopt nu een top600 project (voor jongeren en volwassenen). Deze groep heeft de afgelopen vijf jaar 148.000 delicten gepleegd. De gemeente Amsterdam heeft daarom prioriteit aan de aanpak van deze groep.

Kosten

De kosten zijn afhankelijk van de afspraken met de organisaties of departementen van waaruit de jeugdhulpverleners gedetacheerd worden. De overheid kan bepalen dat prioriteit gegeven moet worden aan de harde kern, aangezien een effectieve behandeling van deze groep het meest effectief is om de veiligheid in de wijken te verbeteren.

Daarnaast moet een projectleider aangesteld worden en een adjunct.

Secretariële ondersteuning kan vanuit een bestaande voorziening.

Kantoorruimte is niet nodig, aangezien de jeugdhulpverleners vanuit de scholen werkzaam zullen zijn. Daar kan ook een ruimte gereserveerd worden voor de supervisies.

ANDERE TEKSTEN OVER JEUGDCRIMINALITEIT